Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want zo iemand [13]meent iets te zijn, [14]daar hij niets is, die [15]bedriegt zichzelven in [zijn] gemoed. 13. Dat is, meent iets groots, heiligs of bijzonders te zijn, veel van zichzelven houdt, en acht dat hij beter is dan zijn naasten. Waaruit gemeenlijk spruit, dat men de gebreken des naasten zo hard bestraft. 14. Dat is, daar hij uit zichzelven niets goeds heeft, en al wat hij heeft van God heeft ontvangen; 1 Kor.4:7; 2 Kor.3:5. 15. Dat is, maakt zichzelven dwaselijk wijs, hetgeen zo niet is.